Over en Uit: Hoofdstuk 8, Een bijzondere reis. Dit verhaal is geschreven door Cor Dobbelaar. In augustus 2002 worden deze verhalen in boekvorm ('Over en Uit') gepubliceerd door uitgeverij Tirion te Baarn.

8. Een bijzondere reis

Lang te wachten hoefde ik niet. Ik werd op een gegeven ogenblik opgebeld door Wijsmuller uit Baarn, kortweg Redwijs genaamd. Dit was een maatschappij, die wereldwijd scheepstransporten uitvoerde en ook wel personeel verhuurde aan andere rederijen. Ze belden me op met de vraag of ik onmiddellijk naar Antwerpen wilde afreizen om daar aan boord te stappen van een schip, waarvan de Filippijnse bemanning vervangen moest worden, omdat ze werk weigerden. Ik wilde wel en aldaar aangekomen bleek het te gaan om een vrachtschip, de "Ulla" genaamd, dat onder Antilliaanse vlag voer en eigendom was van een Duitse rederij, Transmarin uit Hamburg. De kapitein bleek een Duitser te zijn, evenals de hoofdmachinist. De eerste stuurman was een Nederlander, die in vaste dienst was van Transmarin. Deze zou later nog een belangrijke rol gaan spelen in de gebeurtenissen, die zouden plaatsvinden. Er was nogal wat onenigheid geweest tussen de Filippijnse bemanning en de scheepsleiding, waarop de rederij besloot om ze allemaal naar huis te sturen en te vervangen door een Redwijsbemanning. Dit moest allemaal op zeer korte termijn plaatsvinden. Zodoende stapten er wat zeelui aan boord, die je normaal gesproken niet aan boord zou willen hebben. Ik begreep later, dat het heel gebruikelijk was dat, wanneer er haast in het spel was, er wel eens wat mensen geronseld werden in havenkroegen en zeemanshuizen. Zo ook in ons geval. De meesten waren oké, maar er zaten er een paar tussen···

Toen alles gereed was om uit te varen, vertrokken we voor de kustreis. Eenmaal op zee begonnen sommigen te drinken dat het een lieve lust was. De Duitse kapitein zag het allemaal hoofdschuddend aan en verbood verder om overdag alcohol te drinken. Pas na zessen 's-avonds mocht er gedronken worden. Een en ander was natuurlijk moeilijk te controleren. Menig matroos liep dan ook beneveld rond aan dek. In de havens was er helemaal geen houden aan, want daar stonden in de loodsen drankautomaten, waaruit je ook flessen bier kon trekken. Daar werd dan ook dankbaar gebruikt van gemaakt.

Maar het zou nog erger worden. Toen we bezig waren om van Londen naar Rotterdam over te steken, lag ik nog maar net in mijn kooi, toen ik een hevig tumult hoorde. Ik stond op om te kijken wat er aan de hand was, want dit lawaai was niet normaal. Op de brug aangekomen zag ik dat twee matrozen bezig waren de derde stuurman in bedwang te houden. Wat bleek? Tijdens de wacht van deze stuurman was de kapitein de brug opgekomen om te controleren of alles goed ging. Het traject Londen - Rotterdam was tamelijk druk bevaren, bovendien kende hij de derde stuurman nog niet zo goed, dus enige controle kon geen kwaad, dacht hij. Toen hij op de brug was, zag hij deze derde stuurman nergens. Alleen de uitkijk stond op wacht. Op de vraag waar de stuurman was, kon deze geen antwoord geven, dus ging de kapitein op zoek naar hem. Hij trof hem aan in de hut van de kok, waar hij prinsheerlijk een biertje zat te drinken. De kapitein ontplofte bijna en vertelde hem om als de sodemieter naar de brug te gaan om zijn werkzaamheden te verrichten. Deze toon stond de derde stuurman niet aan en hij zei tegen die Duitse kapitein: "Je hebt mijn fiets gestolen in de oorlog en nu ga ik je overboord smijten!" Hij had waarschijnlijk al aardig wat drank in zijn lijf, want hij maakte inderdaad aanstalten om die kapitein aan te vliegen. Deze koos eieren voor zijn geld en nam het hazenpad, gevolgd door de derde stuurman, die achter hem aan rende. Een en ander veroorzaakte nogal wat tumult. Dat verklaarde het tafereel dat ik aantrof, toen ik op de brug kwam. De stuurman werd uiteindelijk zijn hut ingewerkt en daar opgesloten. De kapitein was hevig ontdaan door het gebeurde. Dit had hij in zijn lange loopbaan nog nooit meegemaakt. Hij hing meteen aan de telefoon met als gevolg dat, toen we tussen de pieren van Hoek van Holland aankwamen, er een politieboot langszij kwam om de derde stuurman te arresteren. Eenmaal in Rotterdam aangekomen werden er nog een paar man vervangen, maar, zoals later bleek, waren er toch nog wat troublemakers aan boord achtergebleven. Wat de derde stuurman betrof liep alles met een sisser af. 's-Avonds was hij al weer op vrije voeten, maar wij waren in ieder geval van hem verlost.

Na Rotterdam gingen we dan de grote reis op. We zouden een Middellandse Zeerondreis gaan maken, waar verscheidene havens aangedaan zouden worden. De "Ulla" was een oud vrachtscheepje van een paar duizend ton. Het voer al jarenlang in dezelfde dienst. De Nederlandse eerste stuurman zat al een paar reizen aan boord en het beviel hem wel, al was de omgang met Duitsers niet altijd even gemakkelijk. Deze al wat oudere stuurman had jarenlang bij de VNS gevaren, maar koos op latere leeftijd ook voor het avontuur en ging op buitenlanders varen.

Enige tijd nadat we uit La Goulette (een haven bij Tunis) waren vertrokken, werd de een na de ander doodziek. Dit ging gepaard met maagkrampen, diarree, kotsen en dergelijke. Omdat de ziekenboeg al aardig vol raakte en er geen verbetering merkbaar was, werd besloten een haven aan te doen. De kapitein was namelijk bang dat we in de laatste haven een besmettelijk virus hadden opgelopen. We voeren op dat moment bij de zuidkust van Kreta, op weg naar Latakkia in Syrië. Er was geen grote haven in de buurt, waar koopvaardijschepen naar binnen konden, alleen maar kleine vissershaventjes. Daarom werd er geankerd bij een klein vissersplaatsje. Toen we ten anker waren gekomen, kwam er een vissersbootje naar ons toe, waarvan de schipper ons verbaasd vroeg, wat we daar in godsnaam kwamen doen. We zagen onze kans schoon en vroegen hem of hij een dokter voor ons kon regelen. Daar had hij helemaal geen problemen mee. Hij vertrok naar de wal en keerde een uur later inderdaad terug met een dokter. Dat was even perfect voor elkaar! Onze patiënten werden onderzocht, de dokter constateerde geen ernstige ziektes onder de leden en voorzag iedereen van een anti-biotica-injectie. We waren de man dankbaar dat hij zo doelmatig optrad. De dokter ging weer van boord, we bedankten de vriendelijke vissersman en vervolgden onze reis richting Syrië. Alles was boven verwachting gladjes verlopen. We hadden geankerd, een dokter had ons bezocht en behandeld, waarna we weer verder konden varen. Er was geen immigratie-, douane- of wat voor havenbeambte aan te pas gekomen.

De injecties bleken wonderwel te helpen. De volgende dag was praktisch iedereen weer herstellende. Dat was wel prettig, want het werk aan boord moest toch doorgaan en dat ging een beetje moeilijk wanneer de helft van de bemanning ziek was. In Latakkia meerden we in de haven af met een tros op een boei en een andere tros op de wal. Er kwamen lichters langszij voor het lossen van onze lading. 's-Avonds wilden we eigenlijk wel de wal op, maar de kapitein had geen bootje geregeld om ons naar de wal te vervoeren. Hij zag ons liever niet de wal op gaan. Maar goede raad is duur. Eén van ons kwam op het heldere idee dat we ook wel via de achtertros naar de kademuur konden klauteren. Zo gezegd, zo gedaan. Maar dat viel best tegen. Het was een behoorlijk lange tros, die er naar de kade uitstond. We hingen als apen aan een touwtje ondersteboven aan de tros, maar ons eigen lichaamsgewicht begon steeds zwaarder te wegen en één voor één plonsden we het, overigens warme, water in. Dat moet een mooi gezicht geweest zijn. We zwommen verder naar de kant en klauterden de kade op. Daarvandaan liepen we de stad in met al zijn geneugten. We waren kletsnat, maar dat mocht de pret niet drukken. Die kleren droogden vanzelf wel weer op. Eenmaal weer terug aan boord, merkten we dat er grote haast werd gemaakt met het lossen van de lading. Ze wilden ons zo snel mogelijk weer de haven uit hebben. Waarom wisten we op dat moment nog niet, maar dat werd ons de volgende dag wel duidelijk. Toen we weer op zee zaten hoorden we via het nieuws dat er oorlog was uitgebroken tussen Egypte, Syrië en Irak enerzijds en Israël anderzijds. De Arabische landen hadden een onverwachte aanval uitgevoerd op Israel en de Yom Kippur oorlog was een feit. We waren maar net op tijd ontsnapt uit Latakkia, want er schenen ook enige bombardementen uitgevoerd te zijn op deze haven, waarbij verscheidene schepen beschadigd raakten. Maar helemaal ontsnappen aan deze oorlog konden we toch niet, want toen we bij Cyprus op de rede lagen, kreeg onze kapitein via de agent te horen dat ons schip was aangewezen om mensen te evacueren uit Alexandrië, Egypte. Onze ouwe was behoorlijk overstuur toen hij iedereen in de messroom bijeenriep en dit meedeelde. Het kwam er op neer dat een ieder voor zichzelf mocht uitmaken of hij aan boord wilde blijven om dit mee te maken of niet. Wie niet wilde, mocht zonder problemen gewoon naar huis. Al was het niet geheel risicoloos, toch wilde iedereen dit wel meemaken. Uiteindelijk wilden we wel wat avontuur in ons zeemansbestaan. Niemand ging dus van boord en er werd een aanvang gemaakt met het schip gereed te maken om enkele honderden mensen aan boord te kunnen herbergen. Toen de oorlog uitbrak, werden de Egyptische vliegvelden gesloten en konden de buitenlanders, die op dat moment in Egypte verbleven, het land niet verlaten. Het betrof hier hoofdzakelijk toeristen, zakenlui en wie toevallig dan ook in dat land verbleef op dat moment. De ruimen werden met matrassen ingericht en er werd extra voedsel, hoofdzakelijk brood, ingenomen. Toen vertrokken we naar Alexandrië. We vonden het allemaal wel spannend, vooral toen er af en toe een straaljager boven ons schip heen scheerde. Blijkbaar waren de nodige instanties gewaarschuwd, dat we er aan kwamen, want we werden met rust gelaten.

Eenmaal in Alexandrië aangekomen kwamen alle mensen, waarom het ging, aan boord. De meesten waren uiteraard zeer opgelucht om weg te kunnen, want niemand had er op gerekend in een oorlog verzeild te raken. Het was een hele toestand, want ons schip was uiteraard helemaal niet gebouwd om zoveel mensen te kunnen herbergen. Ze moesten dan ook overal ondergebracht worden, in de ruimen, aan dek, in de hutten, in de gangen, op het schavotje, overal waar maar een plekje vrij was kwamen ze terecht. Dit was je reinste Exodus. Helemaal afgeladen vertrokken we naar Heraklion op Kreta, waar we onze menselijke lading zouden afzetten. Het behoeft geen betoog dat het aan boord een onbeschrijfelijke toestand was. Overal zaten, lagen en stonden mensen. Toch heerste er een feestelijke stemming. De mensen, waarvan de meesten al dagenlang gestrand waren geweest in Egypte, waren blij er weg te zijn. Er werd dan ook menig borreltje genomen op de goede afloop. Her en der werd feest gevierd. Voor onze matrozen was het ook feest. Ze konden toch niet meer aan dek werken, want overal was het vol van de mensen. Er werd dan ook flink aangepapt met het aanwezige vrouwvolk. De reis naar Kreta verliep overigens zonder al te grote problemen. Zelf had ik het als radiotelegrafist behoorlijk druk, want er waren veel mensen die het thuisfront wilden berichten dat het goed met ze ging. Er kwamen ook nogal wat telegrammen binnen, maar uiteraard kende ik niemand van onze "passagiers". Wanneer ik weer een stapeltje telegrammen verzameld had, nam ik de scheepstoeter en begaf me naar de ruimen, waar zich de meeste mensen bevonden. Er was geen omroepinstallatie aan boord, dus moest ik het doen met die ouwe scheepstoeter. Ik zette in het ruim dan die scheepstoeter aan mijn mond en brulde in het Engels en Duits: "Ik heb een telegram voor ······" en dan volgde de naam van de geadresseerde. Het duurde soms wel even maar uiteindelijk kwamen alle telegrammen bij de juiste persoon terecht. Het was al met al wel lachen geblazen. In mijn slaaphut had zich intussen een vrolijke groep jonge meiden gevestigd. Dat bleken Belgische en Zwitserse toeristen te zijn, die hun vakantie in Egypte hadden doorgebracht. Het traject naar Heraklion nam twee dagen in beslag en het waren twee dagen van werken en feestvieren, waarbij nauwelijks geslapen werd. De kok deed zijn best om wat eten te bereiden, maar het was eigenlijk geen doen. In de praktijk kwam het er op neer dat iedereen wat broodjes kreeg en een kop soep. Het was al een hele operatie om dat klaar te maken. De toiletten raakten na enige tijd ook verstopt, ze waren nog nooit zo massaal gebruikt. De kapitein was intussen ook redelijk de kluts kwijt geraakt. Deze man op leeftijd kon het eigenlijk allemaal niet meer bevatten wat er aan de hand was. Om zijn oververhitte zenuwstelsel wat te kalmeren slikte hij dan maar wat zenuwpilletjes, die hij wegspoelde met een paar glazen bier. Dat bleek later toch niet zo'n gelukkige combinatie te zijn. Toen we bij de rede van Heraklion gearriveerd waren, moest het schip eigenlijk met een wijde boog de haveningang invaren, om ondieptes te vermijden. Maar de kapitein besefte dat allemaal niet meer zo goed en voer in een rechte lijn op de haveningang af. . Het was toen maar goed, dat de stuurman de brug opkwam, de situatie in ogenschouw nam en ingreep. Dankzij zijn optreden liepen we niet aan de grond.

Op de kade zag het zwart van de mensen. Er waren vertegenwoordigers van diverse ambassades. We hadden nogal wat mensen aan boord van verschillende nationaliteiten. Ook de pers was in ruime mate vertegenwoordigd. Verder natuurlijk nog de havenautoriteiten en nog een groot aantal andere belangstellenden. Het was een drukte van belang. Al onze passagiers moesten opgevangen worden en afgevoerd naar hotels en het vliegveld. In de overvolle messroom zat ik aan tafel met een aantal havenautoriteiten en militaire personen om het schip in te klaren. Het was in de tijd van dictator Papadopoulos en de militairen wilden duidelijk blijk geven van hun aanwezigheid. Ik zal nooit vergeten hoe op een gegeven ogenblik onze Duitse kapitein de messroom binnenstormde, om aandacht schreeuwde en toen iedereen verbijsterd zijn mond dicht hield, op ons tafeltje klom en de militairen toevoegde: "I don't think Papadopoulos will like this!" Waarom hij dit zei was me niet duidelijk en de kapitein zelf ook niet, zo bleek later. Ik vroeg me af wat er ging gebeuren. De militairen zaten verbluft aan tafel, maar voordat ze konden reageren redde onze eerste stuurman de situatie door de kapitein gevoeglijk af te voeren en de boel te sussen, waarop we onze papierwinkel verder konden afwikkelen. De volgende dag wist onze kapitein zich totaal niets van het voorval te herinneren. Toen hij door ons op de hoogte werd gebracht wat er was voorgevallen, verborg hij zijn gezicht in zijn handen en kreunde: "Dat me dit na al die jaren nog moet overkomen!"

Toen iedereen eindelijk van boord was vertrokken, gingen we 's-avonds gezellig stappen met een paar Belgische en Zwitserse meiden, waarmee we ondertussen goed bevriend waren geraakt. In een leuke nachtclub dansten we de sirtaki en dronken we ouzo. Kortom, het was een berengezellige avond, waarop de gebeurtenissen van de afgelopen dagen nog eens ruimschoots de revue passeerden. De volgende dag zouden onze Belgische vriendinnen vertrekken en nam ik ook afscheid van mijn Zwitserse vriendin, die in mijn hut gebivakkeerd had, tezamen met haar in Egypte opgepikte straathondje. Dat dit hondje later nog voor moeilijkheden zou gaan zorgen, wist ik op dat moment nog niet.

Aan alle mooie dingen komt een einde en we moesten natuurlijk ook weer eens gaan varen. Daarvoor moest eerst het schip weer vaarklaar gemaakt worden. We hadden er ruim drie dagen voor nodig om alles schoon te maken en in werkende staat te krijgen. Alle toiletten waren verstopt geraakt, het was een behoorlijke smeerboel. Iedereen mopperde er flink op los, want na een aantal dagen "fun and pleasure" viel het niet mee om weer hard te moeten werken. Maar op een goede dag was het zover en konden we de trossen losgooien om onze reis te hervatten. We deden nog een aantal leuke havens aan, zoals Famagusta op Cyprus en Volos in Griekenland. Het was oktober en het weer was prachtig. Het vervelende was echter dat de rust aan boord bijna dagelijks werd verstoord door vechtpartijen. De bootsman en de motorman sloegen elkaar om de haverklap de hersens in. Vanaf het begin van de reis boterde het al niet tussen die twee en het werd alleen maar erger. Telkens delfde de bootsman het onderspit en moest hij zich laten behandelen door de eerste stuurman, die verantwoordelijk was voor de medische gang van zaken aan boord. Maar telkens probeerde deze bootsman het weer, maar nooit won hij een gevecht. De stuurman werd er tureluurs van en zei op een gegeven moment: "Jullie bekijken het maar, van mijn part slaan jullie elkaar helemaal lens, maar ik help jullie niet meer!" En dat deed hij ook inderdaad niet meer.

Ja, er gebeurde nogal wat deze reis. In de twee maanden die ik aan boord zou doorbrengen, maakte ik meer mee dan in twee jaar op een regulier Nederlands koopvaardijschip. Maar ik wilde avontuur en dat had ik in ruime mate gekregen. Het was nog niet helemaal ten einde, want terug in Nederland werd ik de ochtend na mijn thuiskomst uit mijn bed gebeld door het Zwitserse meisje, dat in mijn hut had gebivakkeerd. Ze zei: "Du sollst dich impfen lassen!". Ik schrok en dacht meteen: "Ze zal toch verdomme geen geslachtsziekte hebben?!" Maar nee, dat was wel in orde. Waarom het ging was dat het hondje, dat ze in Egypte van de straat had opgepikt en had meegenomen naar Zwitserland, aan hondsdolheid bleek te lijden. Alle mensen, die met dat hondje in contact waren geweest, moesten zich laten inenten. Dat heb ik maar niet laten doen, ik dacht: "Als ik begin te blaffen, is het vroeg genoeg". En passant werd ik ook uitgenodigd om een weekje bij haar door te brengen in haar huis in de Zwitserse bergen. Zodoende stond ik een paar weken later op de lange latten en genoot van de prachtige bergen en van leuk vrouwelijk gezelschap. Waar de Yom Kippur-oorlog al niet toe kon leiden!

Naar boven / To top

Cor Dobbelaar